8. Het voorzetsel

Om een goed beeld te krijgen van wat een voorzetsel juist is, bekijk je best eerst de video. Aanvullende informatie vind je daaronder.

Een voorzetsel geeft meer duidelijkheid over de relatie tussen een zelfstandig begrip en de rest van de zin.
Vb: De hond springt in de zetel. Het voorzetsel ‘in’ geeft de relatie aan: het springen van de hond is niet achter, onder, rond of naast de zetel, maar in de zetel.

Een voorzetsel kan dus nooit alleen staan: het staat steeds bij een zelfstandig begrip (vaak een zelfstandig naamwoord).
Vb: Het flesje van de kleuter. / Is dat voor mij? / Hij woont in Brugge.

Een manier om een voorzetsel te herkennen is werken met ‘de kast’: woordjes die je voor ‘de kast’ kan zetten zijn voorzetsels.
Vb: in de kast, voor de kast, onder de kast, naast de kast, over de kast, door de kast, …

Sommige woorden hebben steeds een vast voorzetsel dat alleen figuurlijk geïnterpreteerd moet worden. Zo zie je hieronder twee situaties:

  • In situatie 1 (links) wacht Ruben op de bus. ‘Op’ is hier figuurlijk bedoeld: Ruben wacht totdat de bus er is.
  • In situatie 2 (rechts) wacht Ruben ook op de bus. ‘Op’ is hier letterlijk bedoeld, wat zelden gebeurt.
‘Ruben wacht op de bus.’ (situatie 1) <=> ‘Ruben wacht op de bus.’ (situatie 2)

Terug naar de algemene woordleerpagina