Het persoonlijk voornaamwoord is de bekendste soort van voornaamwoorden. Bekijk de video en lees daarna verder.
Het persoonlijk voornaamwoord vervangt een persoon of een ding waarover gesproken wordt. Het verwijst naar de spreker (eerste persoon), diegene die aangesproken wordt (tweede persoon) of diegene/datgene waarover gesproken wordt (derde persoon). Voor elke persoon is er een andere vorm:
1ste persoon | 2de persoon | 3de persoon |
ik | jij, je, u, (gij, ge) | hij, zij, het |
Elke persoon heeft bovendien een enkelvoud en een meervoud.
1ste persoon | 2de persoon | 3de persoon | |
enkelvoud | ik | jij, je, u, (gij, ge) | hij, zij, ze, het |
meervoud | wij, we | jullie, u | zij, ze |
In dit filmpje worden al deze personen nog even rustig uitgelegd:
Voor elke persoon zijn er bovendien twee vormen, afhankelijk van de functie in de zin: er is een vorm voor het onderwerp en een vorm voor de andere zinsdelen. Die twee vormen noemen we respectievelijk de ‘onderwerpsvorm’ en de ‘voorwerpsvorm’ (soms ook ‘niet-onderwerpsvorm’ genoemd).
Hieronder zie je alle mogelijke persoonlijke voornaamwoorden nog even opgesomd.
persoon | onderwerpsvorm | voorwerpsvorm |
---|---|---|
1 enkelvoud | ik | mij, me |
2 enkelvoud | jij, je, u, (gij, ge) | jou, je, u |
3 enkelvoud | hij, zij, ze, het | hem, haar, ze, het |
1 meervoud | wij, we | ons |
2 meervoud | jullie, u | jullie, u |
3 meervoud | zij, ze | ze, hen, hun |
Naar het voornaamwoord – Terug naar de algemene woordleer – Naar het wederkerend voornaamwoord