Wanneer we een werkwoord vervoegen bij een onderwerp, heet dat de indicatief (dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de infinitief en de imperatief). In de indicatief kunnen er drie variabelen uitgedrukt worden:
- Of de werking nu gebeurt (tegenwoordige tijd), vroeger gebeurde (verleden tijd), of nog zal gebeuren (toekomende tijd);
- Of de werking in die tijd al voorbij is (voltooid) of nog bezig is (onvoltooid);
- Of de werking realiteit is, of maar een gedachte / verbonden aan een voorwaarde.
Als we deze drie variabelen combineren, komen we uit op acht werkwoordstijden. Bekijk de video om de vorming en het gebruik kort maar duidelijk uitgelegd te krijgen.
Samengevat bestaan er in de indicatief dus deze acht tijden:
onvoltooid | voltooid | |
---|---|---|
tegenwoordig | OTT: onvoltooid tegenwoordige tijd vb: ik werk | VTT: voltooid tegenwoordige tijd vb: ik heb gewerkt |
verleden | OVT: onvoltooid verleden tijd vb: ik werkte | VVT: voltooid verleden tijd vb: ik had gewerkt |
toekomend | OTkT: onvoltooid toekomende tijd vb: ik zal werken | VTkT: voltooid toekomende tijd vb: ik zal gewerkt hebben |
verleden-toekomend | OVTkT: onvoltooid verleden-toekomende tijd vb: ik zou werken | OVTkT: voltooid verleden-toekomende tijd vb: ik zou gewerkt hebben |
Terug naar soorten werkwoorden – Verder naar werkwoorden vervoegen