1.3 Tijden van het werkwoord

Wanneer we een werkwoord vervoegen bij een onderwerp, heet dat de indicatief (dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de infinitief en de imperatief). In de indicatief kunnen er drie variabelen uitgedrukt worden:

  • Of de werking nu gebeurt (tegenwoordige tijd), vroeger gebeurde (verleden tijd), of nog zal gebeuren (toekomende tijd);
  • Of de werking in die tijd al voorbij is (voltooid) of nog bezig is (onvoltooid);
  • Of de werking realiteit is, of maar een gedachte / verbonden aan een voorwaarde.

Als we deze drie variabelen combineren, komen we uit op acht werkwoordstijden. Bekijk de video om de vorming en het gebruik kort maar duidelijk uitgelegd te krijgen.

Samengevat bestaan er in de indicatief dus deze acht tijden:

onvoltooidvoltooid
tegenwoordigOTT: onvoltooid tegenwoordige tijd
vb: ik werk
VTT: voltooid tegenwoordige tijd
vb: ik heb gewerkt
verledenOVT: onvoltooid verleden tijd
vb: ik werkte
VVT: voltooid verleden tijd
vb: ik had gewerkt
toekomendOTkT: onvoltooid toekomende tijd
vb: ik zal werken
VTkT: voltooid toekomende tijd
vb: ik zal gewerkt hebben
verleden-toekomendOVTkT: onvoltooid verleden-toekomende tijd
vb: ik zou werken
OVTkT: voltooid verleden-toekomende tijd
vb: ik zou gewerkt hebben

Terug naar soorten werkwoordenVerder naar werkwoorden vervoegen