1.2 Soorten werkwoorden

In het Nederlands – net zoals in elke taal – zijn er ongelooflijk veel verschillende werkwoorden. We kunnen ze opsplitsen in verschillende soorten. In de video hieronder leer je alvast meer over het belangrijkste onderscheid. Dit onderscheid is van belang wanneer je aan zinsontleding begint.

Zoals je in de video zag, kunnen we een onderscheid maken tussen:

  • Hoofdwerkwoorden: het werkwoord in de zin dat het belangrijkste is
    • Zelfstandige werkwoorden: werkwoorden die een actie uitdrukken, iets wat je doet
    • Koppelwerkwoorden: werkwoorden die een vorm van ‘zijn’, een toestand uitdrukken
  • Hulpwerkwoorden: alle andere werkwoorden in de zin

We kunnen werkwoorden echter ook nog in andere groepen opdelen:

  • regelmatige werkwoorden: werkwoorden waarvan de vervoeging volgens de regels verloopt
    • bv: maken – maakte – gemaakt
  • onregelmatige werkwoorden: werkwoorden die de gebruikelijke regels niet volgen
    • bv: lopen – liep – gelopen
  • half-regelmatige werkwoorden: werkwoorden die een deel van de regels volgen
    • bv: bakken – bakte – gebakken
  • transitieve / overgankelijke werkwoorden: de actie heeft een voorwerp nodig
    • bv: slaan: ‘hij slaat’ is onvoldoende, er moet bij vermeld worden wie of wat hij slaat.
  • intransitieve / onovergankelijke werkwoorden: de actie heeft geen voorwerp nodig
    • bv: zuchten: ‘hij zucht’ is voldoende, je kan niet ‘iets zuchten’.

Terug naar de vormen van het werkwoordVerder naar de tijden van het werkwoord